HJR staat voor Hic Jacet Robur – Hier Huist De Kracht. HJR is opgericht op 30 april 1930 door Carel Albert Reesink. Het ontstaan van HJR – Hic Jacet Robur (Hier Huist De Kracht) ligt in de bedrijfsgeschiedenis van Reesink NV een bedrijf dat van groot belang en van invloed is geweest op Zutphen en omgeving.
De familiegeschiedenis van het geslacht Reesink – oprichters van het bedrijf – ontleent zijn naam aan de naam van een boerenerf in een buurtschap nabij het dorp Keijenborg in de gemeente Hengelo Gelderland. De naam van het erf wordt al in 1313 vermeld als Reghesingh en is afgeleid van de voornaam Regizo – afkomstig van het Germaanse Ragan wat ‘noodlot’ betekent.
De Reesinks zijn een geschat van smeden. Grondlegger van het bedrijf is smidszoon Hendrik Reesink (geboren 8 januari 1764 in Warnsveld) die vermoedelijk rond 1784 als 20-jarige naar een collega van zijn vader naar Zutphen trok. Daar werd hij knecht van Jan Gerritsen en kon hij zich verder bekwamen in het smidsvak en zich aansluiten bij het plaatselijke smidsgilde. Toen Gerritsen in 1785 overleed trouwde Hendrik met de weduwe Gerritsen en kwam zo in het bezit van de smederij.
De inschrijving van Hendrik Reesink als meestersmid bij het smidsgilde van Zutphen op 23 januari 1786 wordt door Reesink NV beschouwd als de oprichtingsdatum van het bedrijf. Uit overlevering is bekend dat Hendrik niet alleen het smidsvak uitoefende, maar vanuit de smederij ook handelde in ijzerwaren en smederijbenodigdheden.
Het ging zakelijk overwegend goed blijkens de vele huizen en werkplaatsen die Hendrik en zijn vrouw in de loop der jaren in Zutphen hoofdzakelijk als geldbelegging aanschaften. Wat begon met de oude woning en smederij van Jan Gerritsen – thans Spittaalsraat 18. Daarna volgenden nummers 28 en 33. Gevolgd door 13, 15 en 17. Ze werden eveneens voor 50% eigenaar van nummers 52, 54 en 56 alsmede van delen van de voormalige suikerfabriek op nummer 92. In 1832 was Hendrik Reesink (mede)eigenaar van een twintigtal panden en erven aan beide zijden van de Spittaalstraat en de Lievenheersteeg.
We maken een sprong in de tijd naar 1907 wanneer Herman Johan Reesink het bedrijf overdraagt aan onder meer zijn zoon Carel Albert Reesink (oprichter van HJR).
De gezondheid van Herman Johan Reesink liet te wensen over; hij leed aan een maagkwaal en besloot in 1907 uit de zaak te treden. Hij droeg op 23 april 1907 zijn aandeel in de zaak over aan zijn beide zoons Carel Albert (26 jaar oud) en Hendrik Willem Reesink (24 jaar), die samen met hun oom Hendrik Willem Massink een nieuw compagnonschap begonnen. Aan zijn zakenrelaties schreef hij op 1 mei 1907:
Bij het uittreden uit de firma H.J. Reesink & Co voel ik mij geroepen U dank te zegge.n voor den steun en het vertrouwen mij gedurende 37 jaren in mijn werkkring geschonken. Mijne zoons C.A. Reesink en H. W. Reesink zullen als nieuwe firmanten mijne plaats in de handelsvennootschap HJ. Reesink & Co innemen. Ik beveel ze aan in Uwe welwillendheid en vertrouw dat ze gesteund door de kennis en ervaring van m/’/’n compagnon, den heer H.W. Massink, krachtig zullen mede werken om de wederzijdsche belangen te behartigen en daardoor den voortdurende bloei hunner firma te verzekeren.
De verdere ontwikkeling van de vennootschap H.J, Reesink & Co zal ik met belangstelling volgen. Ik beveel mij aan in Uw vriendschappelïjk aandenken en verblijf,
Hoogachtend, Uwe Dw. Dienaar H.J. Reesink.
Ondanks zijn maagkwaal was Herman Johan Reesink ook na zijn aftreden in 1907 nog vele jaren getuige van de grote ontwikkelingen, die het bedrijf doormaakte. Hij verhuisde in 1921 naar een woning aan de Deventerstraatweg 37, samen met zijn zoon Hendrik Willem, die met zijn gezin in het belendende huis op nummer 35 ging wonen. Herman Johan Reesink overleed op 10 december 1930 (85 jaar oud) en zijn echtgenote Hendrika Johanna Massink op 25 december 1935 (88 jaar).
Elisabeth (Betsy) de Rooij, geboren op 9 juli 1885 in ‘s-Gravenhage, kwam in het begin van de twintigste eeuw op het kantoor van de firma H.J. Reesink & Co werken en trouwde op 1 juni 1908 met directeur Hendrik Willem Massink. Ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum van Hendrik Willem Massink was er op 2 januari 1919 een groot feest in de BuitenSociëteit. Het huisblad voor de zakenrelaties De Berichtgever kwam met een extra nummer voor familie en personeel met welkomstlied, loopbaan van ‘onze baas’, het feestprogramma en de tekst van overige te zingen liederen. Hendrik Willem Massink bleef in het bedrijf werkzaam tot aan zijn dood op 24 maart 1923 op óó-jarige leeftijd.
CAREL ALBERT REESINK
De nieuwe firmant Carel Albert Reesink was erg sportief. Hij had in 1894 meegereden met de eerste tocht van de Zutphense Velocipède Club ‘Velocitas’ en voetbalde op 6 januari 1901 in het ‘lristeam’ een voorwedstrijd van de interland Frankrijk-Engeland in het Velodróme te Lille.
Carel Albert ging bouwkunde studeren in Delft, maar zijn ziekelijke vader sommeerde hem al na één jaar zijn studie af te breken en bij H.J. Reesink & Co in Zutphen te komen werken. Aan de studentenvereniging hield hij wel een aantal vrienden over voor het leven.
Op 1ó augustus 1905 trouwde Carel Albert Reesink in Schiedam met Elisabeth Johanna Tijl en kreeg met haar vijf dochters: Johanna (geboren in 1906), Hendrika Johanna (1907), Antoinette Henriette Elise (1909), Anna (1910) en Wilhelmina Cornelia (1913).
In 1908 ging Carel Albert Reesink met zijn gezin in Brummen wonen, waar hij villa ‘Ruimzicht’ kocht aan de Kanonsdijk F4 met stallen, boerderij, bouwland en boomgaarden (het huidige adres is Zutphensestraat 203). Hij nam knechten in diensten exploiteerde een ware modelboerderij, die door de landbouwhogeschool in Wageningen ook als proefboerderij werd gebruikt om nieuwe gewassen en zuivelproducten uit fe proberen.
Als weduwnaar trouwde Carel Albert Reesink op 25 mei 1916 met de in Duitsland geboren Johanna Kitty Una Has, weduwe van M.C. de Vos. Met haar kreeg hij nog twee kinderen: Elsa Gerda (*1919) en Carel Ferdinand (*1922).
Als jongetjes speelden Carel Albert en Hendrik Willem Reesink al in het magazijn van Berend Kruitbosch en Dorus Rouwenhorst. Na hun schooltijd begonnen de broers hun loopbaan bij H.J. Reesink & Co in hetzelfde magazijn. Bij het 40-jarig jubileum van Berend Kruitbosch in 1913 memoreerde directeur Carel Albert Reesink dat in zijn toespraak. Hij zei onder meer: ‘Feitelijk ben je onze leermeester altijd geweest en tot heden gebleven door je doen en laten. Toen ik mijn leerjaren achter me had en leiding moest geven, heb ik de waarde leren voelen en waarderen van de levensopvatting van Rouwenhorst en van jezelf. Die is minder algemeen dan wel te wensen was; tegenwoordig schijnt het, dat de werkman zich voor zijn eigen werk schaamt. Wie goed kan, moet wat anders worden. Waarom? Omdat men meent dat dat andere gemakkelijker is en men het gemakkelijke zoekt…. Kruitbosch, je bent mijn leermeester geweest en hebt me meer geleerd dan al mijn onderwijzers en professoren te zamen, want je hebt me laten zien hoe een mensch met zich zelf in evenwicht kan zijn, zonder onverschillig te wezen.’
HENDRIK WILLEM REESINK
Van Hendrik Willem Reesink is bekend dat hij als jongetje enorm kon jokken en wel eens flauw viel op een moment dat hem goed uitkwam. Hij studeerde economie in Keulen en haalde daar zijn kandidaats. Hij trouwde op ó mei 1909 met Geertruida Reiniera van der Leeuw, een zus van zijn zwager Jean Philippe van der Leeuw en kreeg met haar vier kinderen: Herman Johan (1910-1992), Johanna Elie (1912-1999), Willem Arend Cornelis (*1914) en Marijke Johanna (*1919). Na het overlijden van zijn echtgenote in 1921 hertrouwde Hendrik Willem Reesink op 29 maart 1927 met Ida Bonebakker en kreeg met haar nog drie kinderen: Adrianus (*1928), Geertruida Reiniera (*1929) en Agnes Odilia (*1932).
Hendrik Willem Reesink woonde eerst met zijn gezin in de Coehoornstraat 14 in Zutphen en ging in 1921 naast zijn ouders wonen aan de Deventerstraatweg 35 (Burgemeester Dijckmeesterweg).
DE EERSTE WERELDOORLOG
Op 1 augustus 1914 begon de eerste wereldoorlog, die veel verwarring met zich meebracht. Veel personeelsleden en afnemers werden gemobiliseerd, de aanvoer van goederen werd moeilijker en de prijzen liepen sterk op. Van het laatste werd zeker ook geprofiteerd door een voorraadhoudend bedrijf als H.J. Reesink & Co. Eind 1918, toen ook de laatste voorraden verkocht waren, kwam het bedrijf zo goed als stil te liggen. De magazijnen waren vrijwel teeg en wat er nog in lag was van zogenaamde ‘oorlogskwaliteit’. Als een magazijnman dat ‘oorlogsijzer’ van de schouder op de grond gooide, was de kans groot, dat het in tweeën brak. Een deel van het inferieure restant ijzer werd tegen lage prijzen verkocht en de rest als totaal onbruikbaar weggegooid.
Na de oorlog herstelde de economie zich snel en floreerden de zaken als nooit tevoren. Gelukkig zag de oudste firmant Hendrik Willem Massink met zijn bekende scherpe blik de economische crisis tijdig aankomen en begon rond 1920 de langlopende contracten af te wikkelen. Carel Albert Reesink nam de gewenste reorganisatie van het bedrijf ter hand met behulp van een door hem ontworpen organisatieschema. Hij splitste de afdeling inkoop in goederengroepen en de afdeling verkoop in districten.
HET ARBEIDSREGLEMENT VAN 1917
Op 15 september 1917 trad het eerste arbeidsreglement voor het personeel van H.J. Reesink & Co in werking. Het vaste personeel was automatisch lid van de ‘Vereeniging tot behartiging van de gemeen schappelijke belangen der fa. H.J. Reesink & Co en allen die in haar vast dienstverband samenwerken’. Volgens het reglement duurde de werkdag voor het magazijnpersoneel hoogstens 10 uur en ’s zaterdags hoogstens 6 uur. Voor het kantoorpersoneel was dat 9, respectievelijk 5 uur en voor de dames 71/2, respectievelijk 5 uur, terwijl in de wintermaanden de morgen met een half uur werd verkort. Voor overwerk werd niets betaald aan hen, die boven ƒ 180 per maand verdienden. Het aantal vakantiedagen voor werknemers boven 16 jaar werd vastgesteld op 12 en voor dames op 18.
In 1918 werd een speciaal ziekenfonds opgericht voor het personeel van de firma H.J. Reesink & Co. Het bedrijfsziekenfonds bestond tot 1930, toen het door een gewijzigde wetgeving overbodig werd. In september 1924 richtte H.J. Reesink & Co. voor het vaste personeel een pensioenfonds op dat tevens een weduwenverzekering verzorgde. Daarmee verviel het oude spaarfonds, dat al vanaf 1903 bestond en jaarlijks een donatie van het bedrijf ontving.
HIC JACET ROBUR
De eerste wereldoorlog bracht nogal wat los bij Carel Albert Reesink. Hij filosofeerde veel over politieke, maatschappelijke en economische chaos in de wereld en wisselde daarover vooral met zijn vader regelmatig van gedachten. Voor grote maatschappelijke vraagstukken probeerde hij economische oplossingen te bedenken, die hem een groot deel van zijn leven zouden blijven bezighouden. Later schreef een goede vriend van hem hierover:
Het is merkwaardig dat vele van huis uit niet-economen zich steeds tot economische problemen en vraagstukken voelen aangetrokken. Vaak doen zij originele oplossingen aan de hand, die vaak veel later al dan niet in gewijzigde vorm gerealiseerd worden…. Carel Albert bevond zich echter in goed gezelschap: Frederik van Eeden (leefgemeenschap Walden in Bussum), W.C. Sickesz (Quo Vadis? of de weg naar ongekende welvaart), professor J. Goudriaan (goederenstandaard en grondstoffenvaluta) en vele anderen. Als praktisch-idealist stond Carel Albert een intelligente en redelijk rechtvaardige oplossing van de toenmalige problemen voor ogen. Hij onderschatte wellicht het gegeven dat de meeste mensen zowel te dom als te afgunstig zijn om voor dergelijke oplossingen te opteren.
Een pamflet over vrijwillige zelfbeperking en kennis van de eigen verplichtingen vormde de basis voor de oprichting door Carel Albert Reesink van de stichting ‘Hic Jacet Robur’ op 30 april 1919. Hij wilde kapitaal ter beschikking stellen als gereedschap voor allen die bij de firma in loondienst in hun levensonderhoud voorzien. Omdat de directie van H.J. Reesink & Co dat geld niet wilde beheren, richtte hij de stichting ‘Hic Jacet Robur’ op, dat zoiets betekent als hierin ligt de kracht. De beginletters H.J.R. staan echter ook voor hlerman Johan Reesink, de vader van Carel Albert. Het doel van ‘Hic Jacet Robur’ was met het doelvermogen maatschappelijk nuttig te zijn en een eenheid te vormen, niet van lagere, maar van hogere orde.
HET WITTE DORP
Om sociale woningbouw te kunnen realiseren als doelstelling van de stichting ‘Hic Jacet Robur’ werd de slapende NV van de teloorgegane machinefabriek ‘De Pol’ in augustus 1932 omgezet in Bouwmaatschappij ‘De Pol’ NV met een maatschappelijk kapitaal van ƒ 120.000. Carel Albert Reesink was enig aandeelhouder en commissaris. Directeur werd een oude studievriend van Carel Albert, architect Willem van Tijen van architectenbureau Van Tijen en Maaskant uit Rotterdam. Eerder was Willem van Tijen door HJ. Reesink & Co diverse malen ingeschakeld voor de bouw of verbouw van pakhuizen.
In oktober 1931 was al een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van 54 woningen op het terrein van de voormalige machinefabriek aan de Marsweg. De directeur Gemeentewerken kwam met een reeks bezwaren over dakvorm, kamerhoogte, fundering, beerputten en riolering van deze ‘hofjesbouw/. Na veel geharrewar, vermindering van het aantal woningen tot 48 en verhoging van de kamers met 1,5 cm, ging de bouw van start. In maart 1933 werden de eerste woningen, in de volksmond al /paardenstallen/ genoemd, in gebruik genomen.
Het was de bedoeling van de stichter dat de werkzaamheden van de stichting zich, naarmate de financiële kracht steeg, zou uitstrekken tot het bevorderen van volksgezondheid en woningbouw, steun aan kleine zelfstandigen, voorzover die zich geen levensonderhoud konden verwerven, zorg voor zieken en ouderen, volksveredeling en volksontspanning (sportterreinen, schouwburg- en bioscoopvoorstellingen), volksonderwijs voor volwassenen en steun bi| en bevordering van de beroepskeuze. Carel Albert Reesink en zijn echtgenote schonken op de oprichtingsdag een bedrag van ƒ 100.000 aan de stichting, die zij vervolgens ter leen terug ontvingen tegen een rente van 5% per jaar. Zij waren ook beheerders van de stichting samen met hun zwager Jean Philippe van der Leeuw, mejuffrouw Alida Alberta Henny en jonkheer mr. Bonifacius de Jong.
Het complex witte woningen werd mede naar een door Van Tijen in Rotterdam gerealiseerd plan ‘Het witte dorp’ genoemd. .Het was opgezet als onderdeel van van een grotere woonwijk, maar door economische crisis, oorlog en verdergaande industrialisatie is het daar nooit van gekomen. De woningen kwamen volstrekt geïsoleerd te staan op het industrieterrein. ln-1938 volgde Jan Evert Benes, schoonzoon van Carel Albert Reesink, ir. Willem van Tijen op als directeur van de NV Bouwmaatschappij De Pol. De stichting Hic Jacet Robur nam enige jaren later de exploitatie van de woningen van De Pol over. In 1976 kocht de gemeente Zutphen de inmiddels vervallen en gedeeltelijk leegstaande woningen en liet alles afbreken (de woningen stonden in rijtjes, dwars op de Marsweg aan het einde van de Paapstraat).